FRÈRE-ORBAN, Hubert-Joseph-Walthère.

Geboren te Luik op 24 april 1812 en overleden te Brussel op 2 januari 1896.

 

Minister van Staat.

Eerste Minister, 1857-1867, 1868-1870, 1878-1884.

Minister van Buitenlandse Zaken, 1878-1884.

Minister van Financiën, 1848-1852, 1857-1860, 1861-1870.

Minister van Openbare Werken, 1847-1848.

Lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Stichter van de Nationale Bank van België.

 

Grootkruis Leopoldsorde, Burgerlijk Kruis 1ste Klasse.

Grootkruis Orde van de Gouden Leeuw van Nassau Luxemburg, Orde van de Rode Adelaar Pruisen, Orde van St. Maurice en St. Lazarus Italië, Alexander Nevsky Orde Rusland, Orde van de Rijzende Zon Japan, Orde van de Ster Roemenië, Legioen van Eer Frankrijk, Leopoldsorde Oostenrijk, Christus Orde Portugal, Osmaan Orde Turkije en Karel III Orde Spanje.

 

 

Hubert Walthère Frère-Orban heeft zijn stempel gedrukt op de eerste halve eeuw Onafhankelijkheid van België.

Hubert Frère, die in 1835 gehuwd was met de dochter van de Luikse industrieel H.-J. Orban, oefende tot in 1840 het beroep van advocaat uit. In dat jaar werd hij tot gemeenteraadslid van Luik verkozen, een functie die hij tot in 1893 zou bekleden, en begin in het politieke leven een steeds aanzienlijker rol te spelen. De besluiten van het Liberaal Congres van 14 juni 1846, dat een einde maakte aan het Unionisme, werd door hem geïnspireerd. Hij werd Minister van Openbare Werken in 1847, van Financiën in 1848 en van zijn bedrijvigheid in de ministeries bleven duurzame sporen bestaan: de uitvoerrechten werden afgeschaft (1849), alsook de beweegbare schaal, toegepast op de graanhandel (1850), de Nationale Bank werd opgericht (1850) en een reeks handelsverdragen werden gesloten.

Hij trad in 1852 af, kwam vijf jaar later weer aan het bewind en zat een langdurig ministerie voor (1857-1870). Uit die periode dateren de stichting van het Gemeentekrediet (1860), van de Spaar- en Lijfrentekas (1865), de afschaffing van de Octrooien (1860), de vrijmaking van de Schelde (1863) en de zaak der spoorwegen van het Groothertogdom Luxemburg (1868).

In 1870 raakte hij weer in de oppositie, maar nam het roer opnieuw in handen van 1878 tot 1884, ten tijde van de ‘ongelukswet’. Tijdens zijn tweede premierschap in 1878 voerde hij de secularisering in van het onderwijs, wat leidde tot de verbreking van de diplomatieke betrekkingen met het Vaticaan.

Na het verlies van zijn regering bij de verkiezingen van 1884, kwam hij in de oppositie terecht en bleef de Liberale Partij leiden tot in 1894.

 

Brussel, Paleis der Natie.